Voor een snelle afhandeling van de aanvraag moet je de constructieve gegevens van het bouwplan aanleveren volgens de Omgevingsregeling en het Besluit Bouwwerken leefomgeving.
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moet je kijken naar de constructie van het bouwplan. Dit gaat over de sterkte (blijft het bouwwerk staan en kunnen alle verticale belastingen gedragen worden?) en de stabiliteit (kan het bouwwerk bijvoorbeeld de druk van de wind opnemen en afvoeren naar de ondergrond?). Hierbij moet je wel rekening houden met de voorgeschreven veiligheidsmarges.
Dit is wettelijk geregeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet. Die verwijst naar de algemene maatregel van bestuur BBL (Besluit Bouwwerken leefomgeving ) die samen met de aangestuurde normen de technische regelgeving vormt.
In de Omgevingsregeling (Ministeriële regeling Omgevingswet) staat welke constructieve documenten in de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moeten komen en wat de eisen zijn voor de tekeningen en berekeningen.
Zie ook het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid editie 2011.
We noemen de belangrijkste zaken hieronder en lichten ze toe in Constructieve zaken in de omgevingsvergunning.
Voor een snelle afhandeling van de aanvraag moet je de constructieve gegevens van het bouwplan aanleveren volgens de Omgevingsregeling en het Besluit Bouwwerken leefomgeving.
Alle constructieve tekeningen en berekeningen moet je tegelijk met de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aanleveren. Maar je mag ook een verzoek indienen om bepaalde constructieve onderdelen later in te dienen. In Constructieve voorwaarden in de omgevingsvergunning staat aangegeven welke gegevens je later mag indienen.
De materialen die je kiest voor de draagstructuur van het bouwwerk (traditioneel, houtskeletbouw, staal) is van invloed op de constructieve gegevens die je moet indienen. In Keuze draagconstructie - met name voor woningen - vind je een toelichting. Dit deel is vooral voor particulieren van belang.
In Almere is er een grote diversiteit in soorten ondergrond. Dit komt onder meer door oude stroomgeulen en de ijstijd. Om problemen bij het ontwerpen volgens reguliere normen te voorkomen, zijn voor de berekening van de draagkracht van de funderingspalen in Almere richtlijnen opgesteld. Die staan in Funderen in Almere. De geotechnisch adviseur kan deze richtlijnen gebruiken om de kans op vertragingen tijdens de bouw te verminderen. Dit deel is vooral voor constructeurs van belang.
In Aandachtspunten staan nog een aantal aandachtspunten voor de constructieve berekeningen en tekeningen.
Deze informatie is samengesteld door de constructeurs van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH) van de gemeente Almere voor de particulieren en bedrijven die in Almere willen bouwen. Daarmee willen we een betere kwaliteit bereiken van het ingediende werk. En een soepele afhandeling van de procedure op de bouwtechnische constructie in een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. Met complete gegevens en voldoende informatie is de kans groter dat we jouw constructieve gegevens goedkeuren.
De in de richtlijnen genoemde wetgeving en ondersteunende documenten zijn terug te vinden op de websites:
Voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moet je, naast bouwkundige en andere relevante gegevens, constructieve berekeningen en tekeningen van het bouwplan maken.
Als je een aanvraag indient, behandelt de interne procesverantwoordelijke bij de gemeente Almere die. De procesverantwoordelijke vraagt intern adviezen aan bij de gemeentelijke constructeur, welstand, brandweer, etc.
Daarna controleert de gemeentelijke constructeur of de aanvraag volledig is aan de hand van de Omgevingsregeling, voor de constructieve gegevens.
In de aanvraag tot een omgevingsvergunning moeten, indien van toepassing, onder meer de volgende constructieve zaken staan (zie ook art. 7.7 en 7.16 Omgevingsregeling):
Niet elk item hoeft relevant te zijn; de externe constructeur levert alle benodigde, te toetsen, gegevens aan.
Je kunt één keer een onvolledige aanvraag aanvullen. De tijd die nodig is om de aanvraag compleet te maken, tellen we bij de beslistermijn van de gemeente op.
Als de aanvraag voor de omgevingsvergunning volledig is, toetsen we de constructieve tekeningen en berekeningen inhoudelijk aan wet- en regelgeving: is de constructie veilig genoeg? De gemeentelijke constructeur brengt een intern bindend advies uit aan de procesverantwoordelijke.
Dit advies kan akkoord of niet-akkoord zijn. Bij een niet-akkoord geven we inhoudelijk aan waarom het niet akkoord is. De procesverantwoordelijke meldt dit in een brief aan de aanvrager. De aanvrager moet er voor zorgen dat zijn/haar constructeur op de hoogte wordt gebracht van deze opmerkingen. Je kunt één keer aanpassingen indienen zodat de constructieve tekeningen en berekeningen akkoord bevonden kunnen worden.
In de Omgevingsregeling staan ook de eisen voor de tekeningen en berekeningen, met name over de schaal van de tekeningen en de opzet van de berekeningen.
Voor het indienen van Eindige Elementen-berekeningen (EEM) heeft het Centraal Overleg Bouwconstructies (COBc) de ‘Uitwerking indieningsvereisten EEM-berekeningen’ opgesteld. Zie: cobc.nl
In aanvulling op de Omgevingsregeling staat hierin welke gegevens je minimaal moet aanleveren om EEM-berekeningen op de juiste manier te kunnen beoordelen.
Ingediende EEM-berekeningen moeten aan deze indieningsvereisten voldoen.
Berekeningen en tekeningen moeten geschreven zijn in het Nederlands.
Stuur de sonderingen in GEF-bestandsformaat via info t.a.v. VTH cluster constructie. Zo kunnen ze in de landelijke database voor sonderingen ( @almere.nlwww.dinoloket.nl) worden opgenomen. De voorkeur gaat uit naar GEF-bestanden die voldoen aan de BRO-eisen, inclusief de x-y coördinaten in RD-stelsel.
De constructieve tekeningen en berekeningen die je later mag indienen, staan in de Omgevingsregeling als:
"Gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft."
Praktisch houdt dit in dat je bijvoorbeeld wapening van funderingspalen, wapening van vloeren, detailberekeningen van een kapconstructie (hoeveelheid en afmetingen bevestigingsmiddelen) later in kunt dienen, maar wel minimaal 3 weken voor de start van de uitvoering van dat onderdeel.
Het gaat dus om de detailonderdelen van een bouwplan, zolang het maar geen onderdeel is van de stabiliteit of de hoofdlijn van de constructie.
In het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid editie 2011 wordt geadviseerd om de later in te dienen gegevens minimaal 6 weken voor de start van de uitvoering in te dienen. Wij adviseren je om je aan deze termijn te houden.
In de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit moeten alle zaken over de stabiliteit van een bouwplan aangetoond worden. Dus als dit bijvoorbeeld inhoudt dat bij een houtskeletbouw-woning de stabiliteit uit de verbindingen tussen de vloeren en wanden gehaald wordt, dan moet je de haalbaarheid hiervan in de aanvraag om een omgevingsvergunning aantonen.
Detailberekeningen en tekeningen worden vaak door de leveranciers van die onderdelen gemaakt. Het dringende advies is deze gegevens te laten controleren en te waarmerken door de hoofdconstructeur (indien niet aanwezig een ander coördinerende deskundige) en die vervolgens door de aanvrager of zijn gemachtigde via het DSO-loket in te dienen.
Het is dusniet zo dat je bij het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit direct kunt starten met de bouw! Let hierbij op de constructieve voorwaarden in de omgevingsvergunning.
In het ontwerpproces moet je kiezen tussen de te gebruiken materialen van de draagstructuur van het bouwplan. Dit kan zijn:
Deze materiaalkeuze hangt af van veel verschillende factoren, zoals tijd, geld, ontwerp, etc.
In dit hoofdstuk lichten we de meest voorkomende constructieve aandachtspunten van de verschillende materialen toe. Uiteraard is ieder ontwerp uniek, waardoor de constructieve aandachtspunten per project kunnen verschillen.
Met bouwwerken in traditionele bouw bedoelen we de bouwplannen met kalkzandsteen- of betonwanden en betonvloeren.
Aandachtspunten:
Bij bouwplannen in houtskeletbouw zijn de wanden en vloeren van hout. Omdat dit valt onder ‘duurzaam bouwen’ gebruiken mensen deze methode steeds vaker. Daarbij moet je wel extra aandacht besteden aan de constructie:
In het Handboek Houtskeletbouw van Stichting Bouwresearch en Centrum Hout (editie februari 2012) staan diverse voorbeelden van houtskeletbouwberekeningen en principedetails.
Bouwplannen van staalskelet zijn gebouwen waarvan eerst het stalen frame wordt neergezet, die uit walsprofielen bestaat. Vervolgens wordt dit ingevuld met hout, kalkzandsteen en/of beton. Het voordeel hiervan is dat de hoofddraagconstructie van staal ook voor stabiliteit kan zorgen door windverbanden of momentvaste verbindingen. De rest van de materialen is dan invulling.
De ontwikkelingen staan niet stil; er worden doorlopend nieuwe draagconstructie-systemen op de markt gebracht. Bijvoorbeeld lichte draagconstructies (dunwandige staalprofielen) in combinatie met zware vloerconstructies.
Als je kiest voor een relatief nieuw systeem, dan moet je rekening houden met de volgende aandachtspunten:
Kortom: niet ieder ontwerp in alle materialen kan uitgevoerd worden.
Van bouwwerken met bijvoorbeeld weinig (dwars)wanden en grote open gevels moet je goed naar de stabiliteit kijken. Het is dan misschien niet mogelijk om de stabiliteit door houtskeletbouw te bouwen. Je moet dan aanvullende stabiliserende voorzieningen aanbrengen (bijvoorbeeld stalen portalen).
Uit jarenlange ervaring is gebleken dat de bodemgesteldheid in Almere grillig is en discontinuïteiten vertoont. Deze discontinuïteiten worden veroorzaakt door oude stroomgeulen (zie voorbeeld bijlage 3) en verschillende ijstijdverschijnselen zoals permafrost en stuwwallen. Daarnaast zijn er verstorende effecten zoals drooglegging, ontwatering en opspuiting. De combinatie van deze factoren is uniek voor het Nederlandse grondgebied en verdient daarom extra aandacht.
Om een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te kunnen krijgen moet een bouwplan voldoen aan het Besluit Bouwwerken leefomgeving (BBL) en de daarin aangestuurde Europese normen (NEN-EN).
Wanneer men wat betreft de funderingen alleen deze normen volgt, kan dit leiden tot problemen tijdens de bouw en een daarmee gepaard gaande vertraging. Om de kans hierop te verkleinen heeft de gemeente Almere een aantal richtlijnen opgesteld die een belangrijke aanvulling vormt op de relevante normen. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op analyses van vele sonderingen (en boringen) en in het verleden uitgevoerde proefbelastingen. Voor toelichting hierover of inzage in onderliggende onderzoeken, rapporten of documentatie kan contact opgenomen worden met één van de gemeentelijke constructeurs (zie hoofdstuk 6).
Vanaf 1 januari 2017 geldt de gewijzigde, door het Besluit Bouwwerken leefomgeving aangewezen, Eurocode NEN-EN 1997-1/C1+A1:2016/NB2016 nl. De belangrijkste wijziging betreft de 30% lagere paalpuntfactoren voor alle beschreven paaltypes. Dit alles had te maken met tegenvallende proefbelastingen. Enerzijds op het puntdraagvermogen van op druk belaste palen; anderzijds een grote spreiding binnen de resultaten van het schachtdraagvermogen. Binnen het grondgebied van de Gemeente Almere werd op basis van eerder uitgevoerde proefbelastingen al een begrensde puntspanning 12 N/mm2 van de paal geadviseerd, naast een gelimiteerd positieve kleef draagvermogen (50% van het puntdraagvermogen van de paal). Het verschijnen van de gewijzigde Eurocode 1997, waarbij alleen de paalpuntfactor 30% naar beneden is bijgesteld, heeft zijn consequenties voor de Almeerse situatie. Met nadruk wordt gesteld dat de onder beschreven regels een adviserend karakter hebben, maar bij het toepassen ervan een grotere kans aanwezig is dat het heiwerk soepeler verloopt.
Het artikel 2.4.3 - Grondeigenschappen, zie Eurocode 1997, geeft onder (5) dat iedere geotechnische parameter behoort te zijn beschouwd in vergelijking met relevante gepubliceerde gegevens en plaatselijke en algemene ervaring. Met de hieronder vermelde aanbevelingen proberen deze richtlijnen hierin te voorzien.
Volgens Eurocode 1997, art 3.2.3 – lid 6e geldt:
Gemiddelde onderling maximale afstand agem van de sonderingen varieert van 15, 20 en 25 meter; afhankelijk gesteld van de variatie in de ondergrond.
• als ΔRc;cal ≤ 0,3 × Rc;cal;gem, dan is agem ≤ 25 x 25 m
• als ΔRc;cal ≤ 0,4 × Rc;cal;gem, dan is agem ≤ 20 x 20 m
• als ΔRc;cal ≤ 0,5 × Rc;cal;gem, dan is agem ≤ 15 x 15 m.
Waarin:
In principe wordt de lijn van de NEN-EN 1997 gevolgd. Voor de gemiddelde onderlinge afstand van de onderzoekpunten wordt geadviseerd uit te gaan van DRc;cal > 0,4 *Rc;cal;gem (grote variatie in ondergrond):
• DRc;cal > 0,4 *Rc;cal;gem met agem x agem = 15 x 15 m.
Voor een woning met afmetingen groter dan 9 x 9 m geldt dan al gauw dat 4 sonderingen gemaakt dienen te worden (i.v.m. de 0,6 * agem regel).
Bij gebieden waar een zeer wisselende grondslag te verwachten is (zie kaartje op bijlage 1), waarbij algemeen geldt dat: DRc;cal >= 0,5 *Rc;cal;gem , is de aanbeveling:
• DRc;cal ≥ 0,5 *Rc;cal;gem met agem x agem = 10 x 10 m.
De vraag rijst natuurlijk of je bij zulke grote variaties in de ondergrond op deze wissende lagen wil funderen, maar soms kan het niet anders (technisch of economisch).
In een beperkt aantal gebieden binnen het gemeentelijke Almeerse grondgebied komen draagkrachtige lagen voor die weinig variaties kennen. In die gebieden kan evt. het raster zelfs naar 25 x 25 m overwogen worden, zie bijlage 1. Overleg met de constructeur van de gemeente Almere is dan raadzaam.
In hetzelfde artikel van de Eurocode 1997 wordt verder gewezen op het maken van extra tussensonderingen indien je te maken hebt met grote verschillen in de diepteligging van de bovenkant van de draagkrachtige laag in een bepaald gebied. Overbodig om te zeggen dat dit ook en vooral geldt voor verschillen in diepteligging aan de onderkant van de beoogde draagkrachtige laag, zover deze binnen het invloedgebied van de paalpunt ligt!
Volgens Eurocode 1997, art. 7.6.2.3, lid 10 (f), met verwijzing naar tabel 7.c:
Uit de tabel zijn 3 hoofdgroepen op te maken:
Alleen grondverdringende geheide palen toepassen.
Het draagvermogen van de geheide paal is beter controleerbaar d.m.v. het kalenderen, vooral bij wisselende zandlagen. Dit komt het totale heiwerk ten goede en verkleint de kans op vertragingen in het heiwerk.
Indien (grondverdringende) boorpalen worden toegepast is controle slechts mogelijk door per paal te sonderen en/of proefbelasting uit te voeren.
Houten palen met betonopzetter worden vrijwel niet toegepast omdat het grote aandeel in negatieve kleef het draagvermogen aanzienlijk reduceert. Voor tijdelijke constructies of lichte kasconstructies kan dit paaltype wel toegepast worden.
Volgens Eurocode 1997, art. A.3.3.3
Voor het bepalen van het draagvermogen van palen wordt gebruik gemaakt van de correlatiefactoren x3 (voor Rc;cal;gem) en x4 (voor Rc;cal;min). Deze, van het aantal sonderingen en wel/geen stijf bouwwerk afhankelijke waarden, die variëren van 0,91 t/m 1,39, zijn te vinden in de Eurocode 1997 in Bijlage A – Tabel A.10a en A.10b. Toepassing van deze tabellen geldt alleen als de variatiecoëfficiënt van de draagkracht van de paal binnen een groep van sonderingen kleiner is dan 12%.
Binnen het gemeentelijk grondgebied zal al gauw blijken dat hieraan niet voldaan kan worden, vandaar dat geadviseerd wordt te rekenen op basis van een enkelvoudige sondering:
Omdat de tussenlagen van de ondergrond waaraan palen hun schachtdraagvermogen zouden kunnen ontlenen (soms onverwachts!) een heel wisselend karakter kunnen hebben, wordt geadviseerd voor op druk belaste palen het schachtdraagvermogen te beperken tot 75 % van het puntdraagvermogen:
Rs,cal ≤ 0,75 * Rb,cal -> komt overeen met Rb,cal ≥ 0,57 (Rb,cal + Rs,cal)
Enerzijds voorkom je hiermee dat deze palen grotendeels of volledig op kleef ‘weggezet’ worden in wisselende, risicovolle tussenlagen; anderzijds wordt je ‘gedwongen’ voor de paalpunt een redelijke zandlaag op te zoeken waaraan tijdens het heien een interpreteerbare kalender kan worden ontleend.
In bepaalde delen van Almere kan de draagkracht van tussenlagen met een lossere pakking tijdens het heien aanzienlijk teruglopen.
Volgens Eurocode 1997:
Te rekenen op de werkelijk optredende belastingen als gevolg van windbelastingen, maaiveldophoging en/of ontgraving en het squeezing-effect.
Randpalen van bedrijfsgebouwen met de mogelijkheid van langdurig opslag en zwaar verkeer langs het bouwwerk moeten minimaal een buigend schachtmoment, met een rekenwaarde van 35 kNm vermenigvuldigd met de schachtomtrek in meters, kunnen opnemen.
Eventueel kan door berekening worden aangetoond dat met lagere momentwaarden kan worden volstaan.
Bij lichte bouwwerken met een tijdelijke functie zoals noodgebouw, bouwkeet en portacabin is het mogelijk op staal te funderen. Voor alle andere bouwwerken wordt funderen op staal sterk afgeraden in verband met sterke bodemdalingen en grondzettingen en daarbij mogelijke scheefstand door ongelijkmatige zettingen.
Volgens Eurocode 1997, art. 2.4.5.2 (12) en tabel 2.b:
Voor klei en veen kunnen verschillende parameters worden aangenomen.
T.a.v. de keuze voor de grondeigenschappen is organisch slap het meest realistisch. Aan te houden karakteristieke waarden voor de passieve zijde van de grondkering:
Klei | g = 14 kN/m3 | j’= 15° |
Veen | g = 11 kN/m3 | j’= 13° |
Hogere waarden dienen door onderzoek te worden aangetoond.
NEN-EN is niet consequent met de omschrijving van de karakteristieke waarde van j’. Hier wordt eigenlijk j’k bedoeld, zie art. 1.6 – symbolen.
Opmerking: Steunbermen mogen alleen worden meegerekend als verticale bovenbelasting; evt. geleverde steundruk uit steunbermen dus niet meenemen, tenzij deze een permanente karakter hebben, d.w.z. niet per abuis te verwijderen zijn.
Voor damwand- of keermuren kan de rekenmethode uit het CUR-Rapport 166 – Damwandconstructies worden gevolgd.
Het heiwerk mag niet worden onderschat; deskundig toezicht is zeer gewenst om tot een goede uitvoering van het heiwerk te komen. Anderzijds kan men ook zeggen: “de heiresultaten mogen niet overschat worden”. Hieronder een aantal tips bij de voorbereiding en uitvoering om te komen tot een goed heiwerk:
We geven nog een aantal aandachtspunten voor de in te dienen constructieve berekeningen en tekeningen.
Om niet voor verrassing komen te staan dient men zich op de hoogte te stellen van de situatie langs een bestaande bebouwing of een toekomstig bouwwerk waarvoor al een vergunning is afgegeven. Rekening dient te worden gehouden met de paalplaatsing in horizontale zin en eventueel in verticale zin (inheiniveau).
Zie bijlage 2.
Mochten er naar aanleiding van deze folder vragen zijn, kunt u altijd contact opnemen met de constructeurs van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving, Stadsbeheer Almere.
Wij zijn graag bereid om de achtergronden verder toe te lichten.
De afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH) in het Stadhuis, Stadhuisplein 1, 1315 HR Almere
Telefoon 14 036.
E-mailadres: info t.a.v.: VTH Team WABO-Vergunningen en Realisatie @almere.nl
Postadres: Postbus 200, 1300 AE Almere
Maandag t/m vrijdag van 9.00 tot 17.00 uur
Teneinde de kans op schade aan de belendingen tijdens het heien te beperken, adviseren we:
Ter bepaling van de minimale paalafstand hart-op-hart ten opzichte van de palen onder de bestaande belendingen kunnen de in onderstaande tabellen gegeven waarden worden aangehouden. Uitgangspunt hierbij is dat de nieuw in te brengen paal het grondmechanisch draagvermogen van de palen van de bestaande belending niet mag ondermijnen.
Inbrengen paal naar dezelfde zandlaag of hoger dan paal onder belending
Grondverdringende paal |
2,0 * Db + 2,0 * Dn |
Inbrengen paal naar dieper gelegen zandlaag dan paal onder belending
Grondverdringende paal |
3,0 * Db + 3,5 * Dn |
Een kaart en een afbeelding om een beeld te hebben van de oude Eemloop in Almere.